Mijn Toekomst

Inleiding

Wanneer ik ga spreken over mijn toekomst zo vermaant de Parochie, voel ik mij als de Romeinse god: „De Tijd”, „Janus” geheten die de eer genoot twee gezichten te hebben: een waarmee hij het verleden zag en een waarmee hij de toekomst inblikte. Daarom:

I Mijn verleden.
II Mijn toekomst

Mijn Verleden

Ons zilveren jubilé moet op de eerste plaats een DANK-feest zijn. ’t Is opvallend, dat onze Moeder de H. Kerk, die toch de waarde van de deugd der erkentelijkheid volmaakt begrijpt, in haar liturgische kalender geen officieel dankfeest heeft ingesteld, zoals dat de Joden kenden. Zelfs onder de Votiefmissen vinden we geen H. Mis, die speciaal op de dankbaarheid is los gelaten. Zeker, in haar gebeden en bij de viering van de H. Geheimen wordt voortdurend op die dankbaarheid gewezen: „Gratias agamus Domino Deo nostro, Laat ons de Heer onze God danken!” Onophoudelijk klinkt door de kerk de hoge stem van de misdienaar „Deo gratias! God zij dank!” En met gebogen hoofd bidden we vol eerbied onder de „Gloria”: „Gratias agimus tibi! Wij danken U! – Doch een officiële dankdag kennen wij niet.

Ik zie daarin een aanwijzing, dat de H. Kerk haar kinderen de verplichting wil opleggen zelf die dankdagen te bepalen. Nu, daarover heeft onze Moeder niet te klagen. Met royale hand hebben we die plicht volbracht. Onze huwelijksfeesten hebben we alle metalen toegemeten het blik, het koper, het zilver, het verguld zilver, het goud, goud met diamant, goud met briljant enz. En de bruiloftsfeesten zijn de maatstaven geworden van andere gedenkwaardige dagen. Voeg daarbij de lustrumfeesten en dan kunt U gerustelijk verklaren, dat we over een tekort niet te klagen hebben.

Bedenken we echter wel, dat die dagen op de allereerste plaats dankdagen moeten blijven en niet hoofdzakelijk ontaarden mogen in drank en spijs, in dans en spel. We brengen dankbaarheid voor de weldaden Gods, ons persoonlijk gegeven, doch ook voor die genaden Gods, welke door onze bemiddeling, als werktuigen Gods anderen zijn toegevloeid, want elk mensenleven, mits goed beleefd, is een instrument Gods, om de medemensen met Zijn kracht te verrijken.

Zulk instrument is bij uitstek het parochieleven, dat uitsluitend is ingesteld tot geestelijke verrijking der parochianen. We denken daaraan zo zelden. Laat vandaag bij dit zilveren jubilé uw geest eens gaan langs de parochiële gebouwen!

Overzicht van de kerkelijke gebouwen anno 1947 (linksonder de Ringbaan West)

Vooreerst de kerk! Denk ’n ogenblik na over de weldaden Gods, daar verkregen: die duizenden H. Communiën,… biechten,… H. Missen,… gebeden,… vermaningen,… bekeringen,… preken,… huwelijken,… H. Doopsels,… denk, hoe de lijdende strijdende en zegepralende kerk hier als ’t ware samenvloeit: hier werd de hemel geopend, de hel gesloten, hier klonken de gebeden voor onze dierbare overledenen: „In paradisum deducant te Angeli! Mogen de Engelen U naar ’t Paradijs begeleiden!” Hier vlogen de aflaten van kruisweg en kruisgebed naar boven tot lafenis dier zielen; hier mochten onze onschuldige kinderen voor het eerst aanzitten aan de tafel des Heren; hier bracht de hemel levensmoed aan de ongelukkigen en troos-telozen; van hier werd de H. Teerspijze gedragen naar de zieken, die het verschrikkelijke van het doodsuur zagen naderen; hier vond de jongelingschap de zielskracht, om rein door ’t leven te gaan; hier knielden de maagdelijke meisjes neer, vouwden haar handen en smeekten God om sterkte in de grote gevaren der wereld; hier snikte de nieuwe Magdalena haar berouw uit na de zonde, die haar de grootste schat ontroofde: de maagdelijke reinheid; hier ontkiemde zo menige heilige roeping voor klooster of priesterschap; hier vond de jeugd de wijsheid des Heren, om te kiezen, wat voor haar toekomst het beste was; hier vond het ouderenpaar het verstand en het beleid om hun kinderen dichter te brengen bij Jezus, hun begin en hun einde; hier overdacht de grijsaard de jaren van weleer en vond de berusting en de gerustheid, die de wereld niet geven kan; hier sprak het H. Hart des Meesters van hart tot hart en opende de geheimen van Zijn oneindige liefde en barmhartigheid; hier heeft de goede Moeder Maria geluisterd naar haar kinderen en hare machtige bescherming gespreid over allen, die zich aan Haar toevertrouwden; hier luisterde de goede St. Joseph naar onze fluisterende gebeden en gezangen de zorgzame Vader der Christenheid bracht hulp aan de Kerk en ’n zalige dood bij zijn kinderen; hier werden wij getroffen bij de viering der machtige geloofsgeheimen en drongen wij dieper door in de oneindige Gods-liefde; in werkelijkheid hier zijn de voorportalen des hemels, ja de deur van de hemel zelf.

Wij wandelen verder: wij naderen de scholen . . . wat is hier gewerkt door de Broeders, de Zusters voor de uitbreiding van het Gods Rijk op aarde! Al hun krachten, geheel hun leven, al hun talenten hebben ze weg geschonken, om in die kleine, reine zielen neer te leggen alles, wat die kinderen kan vormen tot degelijke katholieken voor later, om die vaste overtuiging mee te geven, dat de dienst van God alleen blijvende waarde heeft en heel de wereld en alles wat zij geeft, daarbij in ’t niet zinkt. Zij zelf waren de levende, pakkende voorbeelden, die alles hadden verlaten, een schitterende toekomst misschien, om alles te geven aan hun Meester. Wat is hier gebeden en met pakkende middelen en lang zaam infiltrerende vermaningen de tedere devoties neergelegd in de harten van die kleinen.

We gaan verder en zien daar onze kloosters. Wie wonen daar? Waarom wonen ze daar? Wat doen ze daar? Daar wonen reine zielen, die geheel: hun leven hebben ingesteld op de dienst van God; alle dagen klinker daar de heilige gezangen langs de gewijde muren van de klooster-kapel waar de God des hemels verblijft gelijk in de kerk. Daar wordt de zelfbeheersing beoefend, de nederigheid, de zuiverheid, gebonden door de heilige banden der geloften. Daar wordt gebeden voor de noden van de kerk, van de parochie, voor allen, die om gebed gevraagd hebben; daar wordt afstand gedaan van alle genoegens der wereld, om alleen zich te vergenoegen met de belangen van Christus en Zijn kerk. Wat een bevoorrechting voor de Parochie, waarin zulk een klooster zich bevindt. Zij zijn als de berg van Mozes, die bidt, terwijl Josuë de strijdt aanbindt tegen de vijand Gods. Nog meer: waar Christus in Zijn H. Sacrament rust, daar straalt een zegen uit over land en volk, dat in zijn nabijheid woont; ’t zijn als zovele vuurtorens, die ons verlichten en ons voortdurend de weg wijzen naar het levensdoel, het levenswerk, dat God ons heeft opgedragen.

Als dat waar is, dan zijn we wel een bij uitstek gezegende parochie, want we tellen niet minder dan zeven van die vuurtorens : de kerken, de kapellen van het Broederklooster, (Ringbaan), het Zusterklooster, (Poirtersstraat), de Zusters van de Bredaseweg Huize „Mariëngaarde”, De Goede Herder en Klokkenberg.

We zetten onze tocht voort. We zien de Bewaarschool, de Montessorischool. Och, die kleine, onschuldige kinderen, die de reine zieltjes als in hun handjes dragen, zetten onder leiding van die geduldige Zusters de eerste schreden op de weg naar de hemel. Ze bidden reeds voor de stoute mensen en vragen Gods zegen voor vader, moeder, broertjes en zusjes, parochianen, voor alle mensen voor alle heidense kindertjes . . . wat een geluk wat een voorrecht die schatten te bezitten in de parochie!

En eindelijk dat patronaat, dat parochiehuis! De jeugd op verdere leeftijd vindt daar troost en versterking, leiding en voorlichting; daar leren ze man worden en vrouw in de geest der kerk. Daar vergaderen de parochianen om het goede na te streven en het kwade zoveel mogelijk te beteugelen; daar wordt gesproken over afdwalingen van medeparochianen en middelen beraamd, om het goede krachtiger te ontwikkelen, waardoor het kwade wordt overheerst. Daar wordt armoede gelenigd en het te zwaar belaste gezin gesteund. Daar schrijdt voort de hoge deugd van liefdadigheid, broederlijke liefde en de nooit volprezen Charitas.

Het besluit van dit alles is, dat de parochie en het parochieleven van onschatbare waarde zijn voor de leden, die van goede wille zijn. Het feest moet een feest van grote dankbaarheid worden nu vijf en twintig jaren lang die weldaden zijn gespreid met gulle hand.

Plan van de kerkelijke gebouwen anno 1947 met daarin opgenomen (in het zwart) de voorgenomen  uitbreidingen van het kerkgebouw (zie ook verder). Voor de duidelijkheid: onderaan loopt de Ringbaan West.

Mijn toekomst

De kerk gaat zo voort. En wanneer de gelovigen over 25 jaren, over 50 jaren, over 100 jaren weer een jubilé vieren, dan zullen zij weer voor dezelfde plichten staan als wij, de plichten van grote dankbaarheid en onvolprezen erkentelijkheid! Aan Gods liefde komt immers nooit een einde. Mogen de Katholieken onzer parochie in die tijden nog bezield zijn van onze geest nog met grotere dankbaarheid terug zien op de jaren, die dan zijn voorbij gegaan. Ja, dat is onze oprechte en vrome wens, moge hun ijver en toewijding voor de geestelijke belangen hunner zielen de onze ver, heel ver overtreffen! En wij kijken van uit de hemel door ’n sterretje naar beneden en wij vieren met hen feest, één in geest, één in liefde en we zingen in machtige accoorden met hen het lied der dankbaarheid . . . Ons Kerkboek No. 99.

Dat is de verre toekomst. Nu dalen we af naar de naaste en prozaïsche toekomst.

Een mens zonder idealen, zonder plannen, zonder toekomstmuziek is rijp om te verdwijnen. Een vol leven belevend mens houdt zijn oog steeds gericht op hetgeen hij nog doen kan voor zijn volk.De parochie heeft dus haar toekomstidealen. Mogen het geen luchtkastelen worden! Laat ze me in ’t kort ontvouwen

De Kerk
Onze kerk is gebouwd in een tijd, dat de uiterste zuinigheid moest worden betracht. Dat „Leidmotief” was oorzaak, dat aan onze kerk een vorm werd gegeven, die niet bepaald is te veroordelen, doch waarbij het meer brede idee der Roomse Moederkerk, die in de kerkwijding telkens spreekt van „TEMPLUM Dei, TEMPEL Gods”, niet op de voorgrond brengt.

Wij hebben altijd gehoopt, dat bovengenoemd leidmotief de remmende kracht zou verliezen en de vooruitzichten van heden zijn van die aard, dat over enkele jaren die hoop werkelijkheid zou kunnen worden. Dan zou ook de tijd zijn aangebroken, dat we onze parochiekerk (om in kerkelijke taal te spreken) van Basilica minor tot Basilica major mogen verheffen en haar zulke vormen geven, dat we met alle recht kunnen spreken van een „TEMPLUM DEI”, een Gods-tempel!

Om die juiste vormen te vinden, is jarenlange studie nodig. Zo’n bouwplan moet rijpen; ’t moet van alle kanten worden bekeken; en wanneer het geheel bouwrijp is geworden, mag pas tot verwezenlijking van het plan worden overgegaan. ’t Is dus tijd, dat we beginnen te studeren; welnu, de vrucht van deze eerste studie wil ik thans vastleggen in deze jubileum-uitgave.

We hebben het genoegen U dit eerste studieplan in drie tekeningen te verduidelijken.

We nemen eerst het GRONDPLAN. Uitgangspunt van een Roomse Kerk is altijd het altaar, de offerplaats. Om die offerplaats zijn de gelovigen gegroepeerd, die, zoals Pastoor Beukering schreef, bij het hoogheilig Offer MOGEN tegenwoordig zijn. We onderscheiden twee aan elkaar verbonden altaren. Het laag gelegene noemen we het Sacramentsaltaar, waar het Allerheiligste wordt bewaard en dat gebruikt zal worden bij de H. Missen in de week, terwijl het eigenlijke Offeraltaar, dat 7 trappen hoger ligt, zal gebruikt worden bij plechtige diensten, waarbij de priester naar het volk, dat in ’t kerkschip verblijft, is gekeerd. Het Sacramentsaltaar zal dus de versiering zijn van het Offeraltaar en daarmee één geheel vormen.

Grondplan der kerk volgens uitbreidingsplannen uit 1947

Aan vier zijden zijn de gelovigen om de offerplaats geschaard: vooreerst het schip der kerk, vervolgens vanuit de Noord-kapel waar nu de bidkapel der Zusters is; dan de Oost-kapel (achter de offerplaats of priesterkoor) en tenslotte de Zuid-kapel, waar nu de sacristie is. Deze vervalt en een nieuwe wordt gebouwd tegen de Zuid-gevel van de kerk. Zo wordt bereikt, dat de priester in plechtige processie vanuit de garfkamer opgaat naar de Offerplaats (wij bidden immers: „ik zal opgaan naar het altaar.” „Introibo ad altare Dei”), terwijl het koor de „Introitus” (het ingangsgebed) zingt en zo de liturgische gedachte der kerk tot:haar volle recht komt.

Verder moet U zich indenken dat de twee pilaren aan weerszijden der kerk die de jongens- en meisjeskapel van de kerk scheiden, worden gesloopt en vervangen door gelijksoortige bogen, als die, welke thans het schip van de kerk scheidt van het priesterkoor. (Triomfboog). Een zelfde boog wordt aangebracht op het punt, waar het kruis der kerk begint. Deze verbindt dus de twee nieuwe bogen. Zo krijgen we een vierkant, die de koepel vormen van de kerk. Aldus wordt een machtige ruimte verkregen voor de gelovigen.

Om alle trek uit de kerk te weren, worden nieuwe portalen gemaakt of liever de bestaande worden vergroot, waardoor ook de devotiekapel en doopkapel enige uitbreiding verkrijgen, alsmede een eigen ingang vanuit de portalen, zodat de liturgische plechtigheid van „Ingredere in templum Dei” „Treed binnen in de tempel Gods” kan worden onderhouden.

Vervolgens zullen straalkapellen de kerk een sierlijker vorm geven en tegelijkertijd wordt daarmee een oplossing gevonden, om de beelden der geliefde heiligen in een eigen kapel op meer waardige wijze te vereren.

Eindelijk zullen naast de bestaande biechtstoelen ook biechtkamers worden gebouwd, zoals op veel plaatsen reeds gebruikelijk is.

Ten slotte zullen de kinderplaatsen uitzien op een eigen altaar. De kinderen zullen de kerk ingaan door een zijdeur in de kerk, terwijl de Noord-, Oost-, en Zuid-kapellen een eigen ingang hebben.

Het aantal plaatsen in de kerk zal ongeveer worden verdubbeld.

Thans nemen we „HET VOORAANZICHT” voor ons. Daar valt ons op, dat de devotiekapel en doopkapel niet meer van de straat een deur hebben en, met uitzondering van de toren, het aanzicht weinig is veranderd. Die toren is geweldig; hij is 11 m. breed en diep en bijna 80 m. hoog. Een machtig Belfort! Hij moet een klokkenspel bergen en aldus de gelovigen elk uur als ’t ware in de geest om zich verenigen tot gebed en hen van een heilige gedachte bezielen.

Vooraanzicht der verbouwde kerk (uitbreidingsplannen)

Eindelijk het ZIJAANZICHT! Hier zien we de machtige tempel in al zijn grootsheid oprijzen, de juiste verhouding van koepel tot de toren, de rustige omgeving te midden van de kinderen, die spelen aan zijn voet !

Zij-aanzicht der verbouwde kerk (volgens uitbreidingsplannen)

De scholen
Reeds jaren kampen we met plaatsgebrek zowel in de jongens- als in de meisjesschool. Dat euvel zal nog erger worden, als de Gemeente haar grootse plannen doorzet, om de resterende terreinen van het Villapark bouwrijp te maken voor het jaar 1948 en verdere uitbreidingen te effectueren achter „De Berkdijk”.

Daarbij het gehalte van velen van onze parochianen is van die aard dat het met alle reden een Mulo-school mag eisen. Weldra zullen we in staat zijn een gehele school voor dergelijk onderwijs te bevolken, zowel voor jongens als voor meisjes.

Als dus binnen enkele jaren die opgezette uitbreiding een feit zal zijn geworden, moet ook de school zijn gevestigd, om die honderden kinderen op te vangen. Zeker, vermoedelijk zal binnen afzienbaren tijd zowel onze jongens- als meisjesschool met één lokaal zijn vergroot, doch dat brengt geen afdoende oplossing van de moeilijkheid. ’t Zal beslist nodig zijn dat twee volledige scholen, een voor meisjes en een voor jongens worden opgericht, elk van minstens 10 lokalen tot het geven van Lager- en daarop aansluitend Mulo-onderwijs. Onze innige wens is, dat de betreffende instanties spoedig daartoe overgaan.

De thans door de Lagere School ingenomen bewaarschoollokalen kunnen dan aan dit onderwijs worden teruggegeven; we zullen dan weer over zes lokalen beschikken voor het bewaarschoolonderwijs en over drie lokalen voor het Montessorionderwijs, welke lokalen lange tijd voldoende ruimte zullen bieden voor onze kleuters.

Met de bouw van twee nieuwe scholen kunnen ook de kleedkamers van de Gymnastiekzaal aan haar bestemming worden teruggegeven, wat zeer nodig is.

Gehoorzaal. Uitvoeringszaal en een Bioscoopzaal
Nieuwe tijden stellen nieuwe eisen. Thans vragen onze mensen meer ontwikkeling, meer afleiding, meer gepast genot, hier in de parochie, vooral omdat deze ver verwijderd is van dergelijke inrichtingen in de stad. Een krachtig parochieleven kan en mag zich niet onttrekken aan die rechtmatige verlangens, moet trachten daaraan te gemoed te komen, vooral, wanneer iets goeds kan bereikt worden en gevaren voor geloof en zeden kunnen worden bezworen.

Niet voor niets heeft reeds jaren geleden Paus Pius X gezegd, dat bij elke nieuwe kerk een bioscoop moest gebouwd worden, om het kwaad, dat daar veelal wordt geleerd, te keren. Trouwens men moet met zijn tijd meegaan.

Nu het oude patronaatssysteem heeft afgedaan en deze zalen, daarvoor gebouwd, practisch niet meer gebruikt werden, hebben we na rijp beraad besloten die gebouwen om te zetten in een gehoorzaal, uitvoeringszaal en bioscoopzaal. Een comité is samengesteld, dat met voorbeeldige ijver deze zaak heeft aangepakt en we hopen binnen niet al te lange tijd die zaal, geheel gemoderniseerd, te kunnen openen. We twijfelen er niet aan, of die werkzame commissie zal in haar opzet slagen.

Tevens zal die zaal uiterst geschikt zijn tot het geven van school-filmen. De schoolbioscoop zit in de lucht en zal er eerstdaags wel uit regenen. Als we in de verdere, misschien verre toekomst zien, behoort het niet tot de onmogelijkheden, dat deze overigens ruime zaal door de groei der parochie of parochies zal blijken te klein te worden. Voor dat geval zou de bouw van een geheel nieuwe, aan de eisen van die tijden aangepaste theaterzaal nodig zijn. Wellicht zal die noodzakelijkheid eerder komen, dan we durven denken.

Een Leeszaal
Onze Bibliotheek groeit. Ze beschikt thans over honderden werken. De vraag naar boeken wordt met de dag groter. De boekerij bezit nog geen eigen home. Op ’t ogenblik is ze ondergebracht in de Gymnastiekzaal. Ook dit is een onhoudbare toestand. Daarin moet verandering komen. Doch wanneer? Beperking en bezuiniging is alles, wat de klok slaat. Toch moet nu reeds worden uitgezien naar een oplossing ook op dit gebied. En die oplossing moet zo zijn, dat onze mensen in een knus zaaltje hun nieuws-, lees- en leergierigheid kunnen voldoen.

Ons kerkhof
Wij Katholieken noemen de heilige plaatsen, waar onze dierbare overledenen begraven liggen, „Het Kerkhof”. ’t Is een zalig overblijfsel uit de tijden van weleer, toen wij zo vol piëteit onze afgestorvenen te ruste legden in de schaduwen der kerk, waar zoveel genaden hun waren toegevloeid. Die plaats werd dus „Kerkhof” genoemd.

Die vrome gewoonte behoort helaas tot het verleden. Tegenwoordig is er een heidens streven, dat wij katholieken onbewust hebben overgenomen, om onder allerlei nietszeggende voorwendsels die kerkhoven zo ver mogelijk te verwijderen van de bebouwde kom der Gemeente. Zo wordt de heilzame gedachte aan de dood weggevaagd uit ons brein, als we daarover beschikken. En in dit verband spreekt men ook niet meer over „Kerkhof”, dat onze piëteit opwekt, doch over „begraafplaatsen”, die ook opgericht kunnen worden en opgericht zijn voor katten en honden. Het vraagstuk over de begraafplaats is in Tilburg een „Question brulante” geworden waarvan de ondergrond het godsdienstig sentiment raakt. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat nu van „brulante” gesproken wordt, wij de lont in de doodskist zullen steken en tot de lijkverbranding zullen overgaan, doch er heerst, heeft althans geheerst, ’n soort van meningsverschil tussen het Burgerlijk en Geestelijk gezag, wat Goddank zelden voorkomt, aangaande dit punt.

Het Burgerlijk gezag wil of wilde althans de begraafplaats brengen op de uiterste grenzen van Tilburg, zo ver mogelijk van het bewoond gedeelte verwijderd, terwijl de katholieke opvatting is, het kerkhof, nu het niet meer aan de kerk kan worden verbonden, zo dicht mogelijk bij de kerk een plaats te geven. Meerdere bewijzen worden voor die mening van stal gehaald

1. De beaarding onzer doden vormt met de uitvaart en uitvaartmis één ceremonie. Getracht moet worden, dat die kerkelijke ceremonie en dit voorschrift zoveel mogelijk worden in acht genomen en zo volmaakt mogelijk worden uitgevoerd, al zijn de tijdsomstandigheden gewijzigd. Dit wordt eer verkregen, als het kerkhof nabij de kerk ligt.

2. De Katholieken van Tilburg hebben grote reverentie voor hun doden. Ze gaan de graven hunner doden dikwijls bezoeken om daar voor hun zielenrust te bidden, bloemen te brengen enz. Wat zal van deze vrome gewoonte terechtkomen bij afstanden van een uur en meer?

3. ’t Is zo’n heerlijk katholiek gebruik, dat wij onze overledenen vergezellen en begeleiden bij hun laatste gang. Die „GANG” vervalt totaal, als we verplicht worden wegens de lange afstand die gang per auto of rijtuig te doen, afgezien nog van de hoge onkosten, daaraan verbonden. ’t Gevaar is niet denkbeeldig, dat straks de fiets als begeleidingsinstrument wordt genomen!

Ook wij hebben ongeveer zeven jaren geleden bij de Gemeente een kerkhof aangevraagd, omdat het Heike’s kerkhof voor ons werd gesloten en het welkom van het Korvel’s kerkhof niet hartelijk klonk.

Rekening houdende met alle boven omschreven omstandigheden, meenden wij een zeer geschikte plaats te hebben uitgekozen in de terreinen, grenzende aan de grote muur van het Gesticht „De goede Herder” met een ingang vanuit de Reitse straat door een laan van 70 m. lang. Tevens zou getracht worden, het kerkhof bereikbaar te maken vanuit de buitenkapel van dit Gesticht. We meenden zelfs een ideële plaats te hebben aangewezen en wel om de volgende redenen:

1. De afstand was niet te groot.
2. Die plaats zou geen beletsel vormen voor mogelijke stadsuitbreiding.
3. De woningbouw aan de Reitsestraat kon door de gedachte laan van 70 m. niet worden gehinderd.
4. ’t Was een waardige plaats: nagenoeg gelegen aan de Hoofdweg van Tilburg, de Bredase Weg, dus gemakkelijk bereikbaar.
5. De beaarding kon zeer liturgisch geschieden van uit de buitenkapel dus van een kerk: in plechtige processie kon de priester met de gelovigen het lijk begeleiden naar het graf; na de beaarding kon men terugkeren naar de genoemde buiten-kapel, daar de vijf Onze Vaders bidden of een kruisweg doen en de plechtigheid op een waardige wijze beëindigen.

Op onze vraag hebben we van ons Gemeentebestuur officieel nooit een goedkeuring, ook nooit een afkeuring ontvangen, dus we kunnen nog altijd hopen op de medewerking van die zijde. Ook is reeds gedacht op dat nieuwe kerkhof een zogenaamd „Mausoleum” op te richten, gelijk in ’t buitenland dikwerf geschiedt. Een tekening van dit Mausoleum is klaar. ’t Is een dodenkapel, waarin enige honderden overledenen kunnen begraven worden in het ronde van de kapel. Midden in de kapel verheft zich een prachtig altaar, waaraan op gezette tijden de H. Mis wordt gelezen voor de doden, die daar begraven liggen.

Onze Padvinders en Gidsen

De behuizing van deze takken van jeugdorganisatie is niet, wat ze zijn moest. Ook daarvoor hebben we al een oplossing gevonden. Wanneer straks de nieuwe scholen hopelijk zullen gebouwd worden, zal moeten worden getracht, onder die scholen souterrains te projecteren. Deze zullen zeer geschikt kunnen zijn voor dit soort van ontspanning voor de jeugd. We zijn geen profeet en weten dus niet, of in de toekomst de jeugdorganisaties andere eisen gaan stellen. We kunnen ook te veel hooi op de vork nemen en moeten daarom onze verlangens matigen.