De familie Verbuecken genoot in de Kempen eertijds een goede faam als orgelbouwers en schrijnwerkers. De activiteiten van de bekende familie strekten zich uit over de hele Kempen, maar ze had werkplaatsen in Geel en Herentals. In Geel werden de orgels gebouwd of hersteld, terwijl de Verbueckens zich in Herentals bezighielden met de schrijnwerkerij. De twee bedrijven werkten in veel gevallen samen. Het gebeurde immers meer dan eens dat bij de bestelling van een orgel niet alleen het instrument zelf, maar ook een bijbehorende kast werd besteld.
De pastoor van Vosselaar, Gaspar Van Essen, die in 1720 was aangetreden en ook de parochie Beerse onder zijn beheer had, werd sinds lange tijd aangemaand door de zogeheten rector van Beerse om het orgel in onze gemeente te laten vernieuwen (zie ook: Guido Theunissen, Het rijke religieuze verleden van Beerse en Vosselaar, in: De Vlierbes XLIV (2022), p. 143). De toestand waarin het oude instrument zich bevond, was werkelijk erbarmelijk. Op 1 april 1732 werd een “wettelijke autorisatie, resolutie en commissie tot het maken van een orgel in de kerk van Beerse” opgesteld. In die overeenkomst werd gespecificeerd dat de pastoor en de “provisionelen” schout Jan Anthonis Lombaerts aan de schepenen van Beerse en Vosselaar hadden voorgesteld een orgel te kopen voor de kerk van Beerse. De kosten die daarmee gepaard gingen, moesten worden betaald uit de inkomsten van de kerk en de Sint-Corneliuskapel.
Verbuecken en zijn zonen
De bouw van het orgel werd uiteindelijk op 22 juli 1732 toevertrouwd aan Jacobus Verbuecken in de volgende bewoordingen (aangepaste schrijfwijze): “in conformiteit van de voors. wettelijke resolutie en commissie, zo hebben de drie gecommitteerden op 22 juli 1732 de orgel en orgelkast gelijk zij tegenwoordig is staande in de kerk van Beerse met arbeidsloon voor alles te stellen in vorm aanbesteed aan Jacobus Verbuecken, orgelmaker, woonachtig in Geel, voor een som van elfhonderd guldens courant geld, voor alles te samen met nog andere conditiën tot zijne last zoals breder te zien is in het origineel contract bij de contractanten daarover gemaakt en geschreven en getekend in datum als hierboven, welk contract berust alhier in de pastorij”. De kogel was dus eindelijk door de kerk, al werd in de overeenkomst vreemd genoeg geen leveringsdatum bepaald. Allicht had orgelbouwer Verbuecken gezien zijn brede afzetmarkt heel wat werk. Mogelijk bestonden er nog andere redenen voor het laattijdig klaarkomen van het werk. Hoe dan ook, het orgel en de orgelkast waren pas in april 1735 klaar en kort nadien werd het orgel effectief geplaatst en ingespeeld. Als organist werd Jan Baptist Van de Weijer uit Herentals in dienst genomen. Pastoor Van Essen overleed in 1742 en werd opgevolgd door Angelus Laureysens.
Jacobus Verbuecken was een leerling van de Duitse orgelmaker Christian Penceler en werkte in 1729 samen met zijn leermeester aan het orgel in Pulle, waar zijn initialen nog terug te vinden zijn in het pijpwerk. Zowat overal in de Kempense regio duikt zijn naam en na verloop van tijd ook die van zijn beide zonen, Ludovicus Franciscus en Fredericus Jacobus, op in meerdere kerkrekeningen. Zo bouwden de Verbueckens orgels voor de kerken in Herentals Besloten Hof (1731), Beerse (1732), Boechout (1738), Vosselaar (1739), Kessel (1742), Vorselaar (1749), Merksplas (1750), Arendonk (1753), Aarschot Begijnhof (1753) en Herentals Sint-Waldetrudis (1767). Zowat het grootste orgel van de Verbueckens bevindt zich in de SintAmandskerk in Geel, hun thuisbasis. Zonder overdrijving mogen we stellen dat het orgelbedrijf Verbuecken zijn stempel heeft gedrukt op de 18de-eeuwse orgelmakerij in de Kempen zoals de Van Peteghems dat deden in het Gentse en de regio Oost-Vlaanderen.Bron: ‘Kronijk van de 18de eeuw’ (73), Gazet van Antwerpen, 6 april 1976.